De Hussepot
De kille ochtend ontwaakt in een serene stilte. Stiller dan gisteren en veel stiller dan al die maanden ervoor. De stadsmuren zijn kapotgebeukt door een aanhoudende regen van kanonskogels. Het is zo stil dat de knorrende magen van de andere weeskinderen de stilte verstoren. Cornelis Joppensz. kan niet meer slapen van de honger. Hij kan zich ook niet herinneren wanneer hij voor het laatst gegeten heeft. Rap werpt Cornelis de jute zak, die als deken dient, van zich af en sluipt naar buiten. In het prille ochtendgloren vliegt een kraai krassend door de eerste zonnestralen. In zijn zoektocht naar voedsel komt Cornelis tot een historisch besluit.
Het duurt niet lang of Cornelis bevindt zich onder een van de zuidelijke stadsmuren. Met een slimmigheidje weet hij een van de bewakers weg te lokken van zijn post, waardoor Cornelis kans ziet om zich een toegang te verschaffen op de stadsmuur. Zover het oog reikt, ziet hij water. Wat ooit weilanden waren, is omgetoverd in brak ruikend water. Zijn ogen zijn gericht op de Lammenschans. Een verdedigingsbolwerk van de Leidenaars dat al maanden geleden door de Spanjaarden was veroverd.
De kampementen van de vijand lijken er leeg bij te liggen. De kanonnen staan als stille getuigen op de gebroken wallen. Nog even kijkt Cornelis naar de stad die blijkbaar nog in een diepe slaap is ondergedompeld. Zonder enige aarzeling springt Cornelis van de muur en landt tot zijn enkels in het water. Langzaam ploegt hij zich een weg naar de Lammen.
Gedreven door een lege maag ziet Cornelis een zwartgeblakerde bronzen ketel hangen boven wat eens een vuur moet zijn geweest. Hij kan zijn ogen niet geloven. In de pot bevindt zich een mix van uien, pastinaak, wortelen en een stukje runderborst. Snel graait hij met zijn zwarte handen een portie uit de ketel. Het smaakt als een koningsmaal. Na al die weken van slechts af en toe wat kruimels, is dit een bourgondisch feestmaal waarbij hij maar wat graag zijn vuile vingers aflikt.
Cornelis bedenkt dat zijn vriendjes dit ook moeten weten. Met een andere volle ketel in de hand ploegt hij zich zo snel als hij kan een weg terug naar de stad.
“Doe open de poort…kijk naar deze hussepot!” horen ze van ver. De wachters merken de jongen op en laten hem door de poort naar binnen. Ze realiseren zich dat de schansen in stilte gedompeld zijn. De kanonnen zwijgen, de teerpotten zijn gedoofd, de vaandels zijn verdwenen. Al snel gaat het bericht als een lopend vuurtje door de stad. Het beleg lijkt voorbij. De Spanjaarden zijn verdreven, Leiden is ontzet. Cornelis wordt op de schouders getild. De hongerende meute scandeert zijn naam als hij de ketel voor Burgervader Pieter van der Werff neerzet. Cornelis is een held. Voor een moment is de honger bij de bevolking even vergeten.
De postduiven met het goede nieuws worden in alle windrichtingen verstuurd en niet veel later die dag arriveert de Geuzenvloot onder leiding van Boisot met wittebrood en haring om de ergste honger onder de Leidse bevolking te stillen.
Hans Rol
Note:
Bovenstaande tekst is een vrije interpretatie van het weesjongetje Cornelis Joppensz, in het geheugen geroepen door de Leidenaars. Cornelis was eigenlijk Gijsbert Cornelisz Schaek. Deze Leidse vrijbuiten was de eerste persoon op de vroege ochtend van 3 oktober die de verlaten Lammenschans durfde te betreden. Het constateerde dat de Spanjaarden waren vertrokken nadat de dijken waren doorgestoken en de landerijen waren ondergestroomd met zeewater. Het was Gijsbert Cornelisz Schaek die geuzenleider Boisot liet weten dat de bevrijdingsvloot veilig naar Leiden kon varen. De ketel werd het symbool voor het overleven van de hongersnood. Bij zijn dood werd op de bronzen buik van de ketel een gedicht gegraveerd.
Het verhaal raakte in de vergetelheid en werd in het collectieve geheugen van de Leidenaars vervangen door het weesjongetje Cornelis Joppensz. En hoewel dus onjuist, wordt tot op de dag van vandaag Cornelis gezien als degene die met de ketel van Lammenschans terugkwam.
Dit evenement is voor betalende leden van de NVL. Je kunt je hier registreren.